WO II Ferhalen: Zuster Cor Stolk


WO II Ferhalen: Zuster Cor Stolk
©:

Cor Stolk, geboren in Zwartewaal, verhuisde omstreeks 1930 met haar vader en een paar van haar zussen naar Amsterdam. 
Daar volgde ze van 1931 tot 1936 haar opleiding tot verpleegster in het Nederlands Israëlitisch Ziekenhuis, waar ook de ouders van Bram Houtkruijer, Alexander (Lex) Houtkruijer en Marianne (Jan) Houtkruijer-Levie werkzaam waren en met wie een hechte vriendschap ontstond. Tijdens deze opleiding (en ook door haar opvoeding) ontwikkelt zich bij haar de gedachte dat je vaak in het  leven niets moet zeggen, maar stil je gang moet gaan om je doel te bereiken, proberen vanuit je hart bij een ander een gevoelige snaar raken. Hoewel dat laatste ook ergernis kan opwekken bij je medemens.
Na het behalen van haar diploma kraamvrouw werd Cor Stolk op 1 januari 1938 benoemd tot wijkverpleegster bij It Griene Krús  in de  Trynwâlden met als standplaats Oentsjerk. Het gebied strekte zich uit over de dorpen Ryptsjerk, Gytsjerk, Oentsjerk, Aldtsjerk, Mûnein, Readtsjerk en Tytsjerk.
Het is 17 juli 1943 als de 4-jarige joodse Bram Houtkruijer bij zuster Stolk in Gytsjerk arriveert, hij heeft wat kleren en een brief van zijn ouders bij zich. Veiligheidshalve wordt hij Jan genoemd, later wordt Jan weer Bram.

Op 31 augustus 1943 arriveert er een briefkaart bij Cor Stolk in Gytsjerk met de volgende mededeling: 

Beste Cor
We gaan heden op transport met onbekende bestemming 
en door deze nog een laatste groet van ons. 
Jan is erg flink en hopelijk dat wij ons weer  gauw terug zien.
Geef allen de groeten en kussen voor je neefje.
Het beste   Jan en Lex


Beiden werden ze via de Hollandsche Schouwburg en Westerbork weggevoerd en zijn in een concentratiekamp (Duitsland) omgekomen.
Het eerste onderduikadres van Bram Houtkruijer was in Dokkum bij ds Frevel, via de doopsgezinde kerk een kennis van Cor Stolk. Later kwam hij, opgehaald door Griet de Vries uit Dokkum, bij Luit en Griet aan de Achterdyk/Nieuwe Straatweg, die zijn heit en mem zijn geworden. 
Nog altijd als hij in Gytsjerk komt bij zijn (pleegzus) Anna wordt er onder elkaar Fries gepraat. 
Jan/Bram Houtkruijer zat op de openbare lagere school  bij meester Haakma. Het was een normale leerling die weinig moeite had met z’n leerstof, hoewel hij spelen liever deed dan leren. Na de HBS in Leeuwarden studeerde hij in Groningen. 

Zuster Stolk, zoals ze in de Trynwâlden door iedereen die haar kende werd genoemd, was eerst inwonend bij vrouw Zijlstra te Oentsjerk. Daar had ze in juli 1942 als kostgangster inwoning van een joodse onderduikster. Een verre van ideale omstandigheid en daarom betrok ze eind november 1942 de woning aan de Canterlandseweg nr 4, die ze kon huren van Bonne Wijnterp, onderwijzer in Amsterdam. 
Hier had ze een joods doktersechtpaar, Miep en Sil in onderduik. Dezen hadden in de beginperiode weleens moeite met haar gedurfd gedrag jegens de Duitsers en hun meelopers. Doordat er veel op het spel stond, kon je in principe niemand vertrouwen en daarom was negeren en zwijgen naar de buitenwereld toe essentieel in de onderlinge afspraak. Toch moest ter wille van noodsituaties een kleine kring van mensen op de hoogte zijn van Stolks activiteiten.    
Er was nog een onderduikster bij zuster Stolk, het joodse dienstmeisje Hanny, waarvoor door onbekende verzetsmensen een (vervalst) persoonsbewijs was gemaakt.  
Destijds bediende men zich nog van het tonnenstelsel, de voorloper van de wc. Het was gebruikelijk dat een gemeenteman de tonnen twee keer in de week leegde. Bij alleenstaanden gebeurde dat één keer per week, zo ook bij zuster Stolk, officieel een mens alleen. De laatste maanden van de oorlog gebeurde het dat alle paarden werden gevorderd, ook die van de gemeentetonnenman. De overbuurman  - Jelle Bottinga – verving de tonnenman en leegde vervolgens bij zuster Stolk de ton. Bovendien hakte diezelfde buurman, met de achtergelaten bijl van de huisbaas uit Amsterdam, in het hok houtjes voor het salamanderkachel. Cor Stolk schrijft hierover in haar memoires:” Jelle Bottinga, mijn vriendelijke oude buurman werd steeds stiller en stugger. Totdat de bevrijding kwam. “Nou buurman, nu hoef ik niet altijd geheimzinnig te doen, nu kan ik de deur weer open laten staan, als ik wegga”. De oude man was heel aardig voor mij en alles was beiderzijds gewoon. “Maar” , zo zei hij,” ik zeg tegen mijn vrouw, schijt dat mens nou zoveel ? “
Meer dan één keer deed zich een kritieke situatie voor en liep het bijna mis.  Een buurtgenoot *) waarvan men dacht dat hij nogal wat waardering had voor de nazidenkbeelden en als onbetrouwbaar doorging was aan de achterdeur geweest toen de onderduikers alleen thuis waren. Vanzelfsprekend werd er niet open gedaan.
Later kwam hij met het verzoek om spoorwegmensen bij Cor Stolk te huisvesten. Ze ervoer die vraag als een smoes om haar goede nederlandschap te testen. Na haar weigering  vanwege regelmatig familiebezoek uit Amsterdam, ging de buurtgenoot nogal te keer en dreigde met de vordering van haar woning door de Duitsers.
Op een herfstige dag eind oktober 1944  was het onrustig op de Canterlandseweg richting Leeuwarden en niet geheel onverwachts vormt zich een oploop bij het huis van zuster Stolk met een wilde achtervolging, waarbij  niet duidelijk is wie achter wie aanzit. De onderduikers Miep en Sil vertrekken afzonderlijk snel per fiets naar een van te voren afgesproken uitwijkadres. Laat in de middag keren ze veilig terug.
Niet lang daarna blijken de woorden van de boze buurtgenoot geen loze kreten. De woning van Cor Stolk wordt gevorderd. Op een middag trekken er zes en twintig Duitse soldaten bij haar in. De vertrekken worden nauwkeurig geordend naar rang en bevoegdheden. 
Gelukkig was men voorbereid, want direct nadat de NSBburgemeester Frijling met de inkwartieringsboodschap kwam, trad het uitwijkscenario in werking. Op de buiten uitgestalde inboedel hielden vrienden en buren een oogje in het zeil, kostbare hulpmiddelen zoals de stofzuiger werden gestald bij de smid. Al na een paar dagen vertrekken de Duitsers en zijn het opnieuw de vrienden en buren die in actie komen en de helpende hand bieden bij het herinrichten en schoonmaken van de woning. 
In de hongerwinter van 1945, toen in Holland het eten steeds schaarser werd, ontstond bij zuster Stolk de gewoonte om op weg naar haar werk bij mensen met een groentetuin en bij boeren alsmaar vaker eten voor haar familie in Holland te vragen. Weleens tot vervelends toe “Dêr is dat minske ek wer te seuren”, werd er af en toe gezegd. De verbazing was groot toen na de oorlog bleek wat haar opzet was geweest en dat veel van dat extra eten voor de onderduikers bestemd was.
Na de oorlog verliet ze Gytsjerk en de Trynwâlden om in Zwolle zich weer dienstbaar te maken. Over de Trynwâldster periode in haar leven memoreert zuster Stolk later:  ”En toen ik van 1/1/1938 tot de herfst van 1946 in Friesland was geweest en daar toen vertrok, toen wist ik, dat de mooie natuur daar me altijd zou blijven bekoren, maar ik moest daar weg, want op een dorp, daar zijn de dominee en de dokter zoiets als halve goden en de wijkverpleegster ook zoiets. Het werd de hoogste tijd dat ik weer eens een gewoon mens werd.”
Ook Bram Houtkruijer heeft herinneringen aan Gytsjerk. Bijna elk jaar keert hij terug naar de plaats waar hij in de oorlog een warm onthaal kreeg. Voor even is hij dan in Gytsjerk weer Jan.

*) In biografische aantekeningen van Cor Stolk is deze buurman de schoolmeester van  het dorp.

Colofon

Dizze ferhalen ha earder yn de doarpskrante de “Einekoer“ stien.
Dirk Laverman    dirklaverman@hotmail.com
Informatie: Bram Houtkruijer en Anna Postma.    
Bron: Cor Stolk. In vogelvlucht.

© Tekst: Stichting Cultureel Erfgoed Trynwâlden
Lees meer

Gerelateerde informatie


OnderwerpenFoto’s



Reageren

Via onderstaand formulier kunt u een reactie achterlaten voor de auteur of de eigenaar van het item. (Stichting Cultureel Erfgoed Trynwâlden)